Vele malen heb ik er over gedacht om mijn belevenissen betreffende het uitzoeken van de stamboom van de Lanfermeijers zowel binnen als buiten Nederland op papier te zetten. Na een speur en zoekwerk van zo’n dertig jaar, waarin ik natuurlijk niet altijd bezig ben geweest met het verzamelen van alle mogelijke gegevens, ga ik trachten zoveel mogelijk te beschrijven wat er alzo gepasseerd is tijdens mijn hobby werkzaamheden.
Wetende dat mijn vader in Nijmegen op 17 Sept. 1906 was geboren heb ik zijn geboorte akte opgevraagd en gekregen, met daarop genoteerd de Ruyterstraat 193 waar hij geboren was, zelf heeft hij dat nooit geweten omdat de familie een half jaar daarna in 1907 naar Haarlem verhuisde omdat mijn grootvader, die bij de Ned. Spoorwegen werkte werd overgeplaatst. Om alles te weten te komen over mijn grootouders heb ik weer een verzoek naar het Gemeente Archief van Nijmegen gezonden betreffende de samenstelling van hun gezin toen zij daar woonden. Mijn grootvader was werkzaam bij de Ned. Spoorwegen als conducteur. Hier op kreeg ik antwoord met alle gegevens welke ik nodig had b.v. geboorteplaats en geboortedatum van mijn grootvader, ook van mijn grootmoeder en hun kinderen.
Mijn grootvader Herman was geboren in Amsterdam op 19 Augustus 1861 als kind van Caspar Hendrik Lanfermeijer, die koorndrager en draaier was en gehuwd met Margaretha de Vend. Hij trouwde te Rotterdam met Christina Geertruida Ebbink, dienstbode in den Haag en geboren te Zutphen op 2 April 1867 als kind van Jan Berend Ebbink die klompenmaker was en Hendrika Maria Besselink, over Jan Berend is later meer te vertellen. Zijn geboorte vond plaats in de Dirk van Haseltsteeg No 616, nu No 54 en gelegen tussen de Nieuwendijk en de Nieuwezijds Voorburgwal, eigenlijk toch wel iets meer als een steeg. Nadat ik op de geboorte akte het adres gevonden had kon ik op de Afdeling “Atlas” van het Gemeente Archief van Amsterdam het hedendaagse huisnummer vinden.
Als niet Amsterdammer kon ik de het straatje vinden, daar stonden zeer oude huizen, vele waren afgebroken maar gelukkig No 54 stond nog omhoog maar het was een totale ruïne. Na een lange tijd kwam ik daar weer eens terug en de straat had een geheel ander aanzien gekregen, daar was tot mijn grote verwondering heel veel gebeurd. Wat in zeer slechte staat was had men gesloopt, daar stond nieuwbouw en het vervallen geboortehuis van mijn grootvader was prachtig gerestaureerd.
Jan Harmen de oudste zoon van Caspar Hendrik is op 25 Juni 1849 als enigste in St Nicolaasstraat op nummer 31 geboren. Mijn grootvader was de jongste van zes kinderen die allemaal in de Dirk van Hasseltsteeg zijn geboren t.w. Caspar Hendrik 20 Sept.1851 Hendrik Willem 26 Febr. 1854.
Twee en een halve maand voordat Hendrik Willem geboren werd kwam er via een lange leiding duinwater naar Amsterdam dat voor een cent per emmer verkocht werd bij de Willemspoort, men kreeg echter maar twee emmers per dag, eigenlijk niet veel. Maar dat was een goede remedie tegen de cholera die toen heerste door het vuile drinkwater.
Toen volgde Margaretha Wilhelmina op 4 Aug.1856, die tien maanden oud is geworden,Margaretha Wilhelmina op 3 Mei 1858, Mathijs op 5 Augustus 1860 die drie dagen oud is geworden toen kwam als laatste Herman.
Jan Harmen dus de oudste was van beroep houtdraaier, moest in 1869 als loteling in de militaire dienst en ging in 1872 na drie jaar met groot verlof. Maar omdat hij mogelijk in de militaire dienst wel een toekomst voor zichzelf zag is hij bij het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk een vrijwillige verbintenis aangegaan voor zes jaar met een gratificatie van twee honderd gulden en vertrok hij naar Nederlands Oost Indië.
Bijna honderd jaar lang was in Harderwijk een bijzonder Instituut gevestigd: het Koloniaal Werfdepot. Dit was sinds het jaar 1814 ondergebracht in de Smeepoortstraat in gebouwen van de vroegere Gelderse Munt en het had tot taak, om vrijwilligers te werven voor militaire dienst in de koloniën in “de West” en vooral in “de Oost”. De rekruten verbleven meestal maar kort in Harderwijk, maar ze drukten wel hun stempel op het stille stadje, het handgeld, dat ze bij hun inschrijving kregen, besteden ze bij de plaatselijke middenstand in kroegen en bordelen, het waren dikwijls armoedzaaiers, zonder kind of kraai.
Een aanstelling bij het Koloniale leger bood hen tenminste enige zekerheid voor de toekomst. De plaatselijke bevolking nam tegenover dit zootje ongeregeld een wat dubbele houding aan. Men verdiende er vaak flink aan, maar er was evenveel reden tot zorg zoveel soldaten tegelijk in een kleine plaats. In Juni 1873 vertrok Jan Harmen met het Stoomschip “Prins Hendrik” naar Indië en na zes jaar verblijf aldaar ging hij in Juni 1879 terug naar Holland in de rang van korporaal met het Stoomschip “Prinses Amalia”.
In Januari 1880 is Jan Harmen bij de Amsterdamse Politie aangesteld als agent tweede klas tot 23 November 1882, mogelijk had hij het toen wel gezien en wilde terug naar Indië. In Maart 1883 vertrok hij weer naar “de Oost” met het stoomschip “Burgemeester de Tex”. Op 25 Maart 1894 ging hij na elf jaar weer terug naar Holland met het stoomschip “Conrad”. In totaal had hij 17 jaar in Indië gediend en wel het een en ander gezien en meegemaakt. Hij heeft in die jaren vele krijgsverrichtingen op Atjeh meegemaakt en daarvoor vele eretekens ontvangen betreffende belangrijke krijgsverrichtingen tegen Atjeh 1873-1876, in 1879 de bronzen Medaille Z.Gr en in 1892 de Eremedaille.
Om dit alles te weten te komen moest ik wel in den Haag zijn in het Rijks Archief, afdeling Militaire zaken, dus vroeg op de fiets goed voor de conditie, een ritje van ongeveer drie uur. Het archief is op het Prins Willem Alexanderhof aldaar en melde mij daar dus aan, naam, adres en archief nummer, moest ik opgeven, maar van een z.g. archief nummer had ik echter nog nooit gehoord. Dat nummer moesten ze weten anders mocht ik er niet in. Dit was een heel gekibbel en tot slot belde men het Rijksarchief in Haarlem op en daar bleek ik wel een archief nummer te hebben, maar dat was daar nooit ter sprake gekomen, want als ik daar kwam, noemde ik mijn naam en dan kon ik de studiezalen in en gaan zoeken. Het Rijksarchief staat hier in Haarlem op de Kleine Houtweg niet zover weg van mijn woning. Daar kan ik alles vinden want de benodigde D.T.B. boeken (Doop, Trouw en Overlijden) zijn dubbel uitgevoerd een voor het Rijksarchief en een voor het Stadsarchief van Amsterdam dus was het niet nodig steeds naar Amsterdam te gaan.
Goed, ik werd in den Haag aanvaard maar inmiddels had de naam Lanfermeijer al vele malen door de zaal geklonken, maar daar later wat meer over, ik mocht dus mijn onderzoek beginnen. Jan Harmen, waar ik dus voor gekomen was om in het militaire archief te zoeken, is op 51 jarige leeftijd op 19 Juni 1901 gehuwd met Maria Meijlink geb. 20 Mei 1859 te Amsterdam maar heeft niet voor een nageslacht gezorgd.
In zijn militaire leven had hij een probleem met zijn ogen waardoor hij het vizier van zijn geweer moest laten veranderen in het geweeratelier van zijn compagnie.Het was Hypermetropie Astigmatisme, dat is verziend en veroorzaakt een ongelijke breking van lichtstralen waardoor men alles in andere verhoudingen ziet.Onze zoon Mark geboren op 19 Sept. 1970 had ook problemen met zijn ogen en moest daarvoor ook naar een oogarts voor controle en eventuele operatie.
Mijn vrouw ging op een dag met hem naar het ziekenhuis voor afspraak. Tijdens dat spreekuur vroeg zij namens mij aan de dokter wat Hypermetropie Astigmatisme was, omdat twee broers van mijn grootvader dat hadden gehad. Het antwoord was: dit heeft uw zoontje ook, dus zit het in de familie, het is erfelijk.
De volgende zoon van Caspar Hendrik was ook een Caspar Hendrik welke naam heel veel voorkomt in onze familie, hij werd ook houtdraaier net als zijn vader. Van hem vond ik een advertentie bij de verzameling krantenknipsels in de archieven van de Ned. Genealogische Vereniging in fort Naarden. In de advertentie stond : De Firma Haak en Hesseling verklaren dat C.H. Lanfermeijer 40 jaar bij hun in dienst is geweest, maar waar was die Firma gevestigd, er was geen adres bij.
De Kamer van Koophandel bestond nog niet en het kon dus overal zijn. Na lang zoeken in de stratenboeken van Amsterdam vond ik de boven genoemde Firma gevestigd op de Achter Burgwal 39 in Amsterdam daar werkzaam als meubelmakers en draaiers.
Caspar Hendrik geb. 20 Sept. 1851 te Amsterdam was getrouwd met zijn nicht Catharina Elisabeth Lanfermeijer geb. 24 Dec. 1844 Amsterdam. Eerst dacht ik dit is een fout in de huwelijks akte was, maar toen ik de huwelijks bijlagen had gevonden bleek het toch waar te zijn, het gezegde: neef en nicht vrijt licht, blijkt waar te zijn In 1875 na tien maanden op 28 Aug. kwam er een prachtige zoon, weer een Caspar Hendrik die werd later diamantslijper bij de Stoom Diamantslijperij van H.J. Boas in de Nieuwe Uilenburgerstraat in Amsterdam.
Caspar Hendrik heeft daar zijn sporen achter gelaten welke voor iedereen nog zichtbaar zijn. Mijn zuster Melie was op een dag op excursie geweest bij de diamantslijperij Gassan v.h. Boas en had daar in een raam de naam C.H.Lanfermeijer gelezen en dit vertelde zij aan mij. Omdat wij dat ook wel wilden zien, zijn mijn vrouw Annie en ik naar Amsterdam gegaan en hebben de slijperij bezocht. Daar vonden wij een groot oud raam dat vroeger in de gevel was geplaatst maar verwijderd was bij renovatie, het stond in een grote zaal daar ter plaatse.
Dit raam was een monument ter gedachtenis aan gevallen slachtoffers gedurende de Tweede Wereldoorlog, hierin stonden de namen: C.H. Lanfermeijer, F. Veerman en J. Bekking toevallig gegraveerd in de trant van gekken en dwazen. schrijven namen op deuren en glazen.
Leuk om te zien maar het had dus geen functie in het raam, verder kon men mij daar ook niets over vertellen, denkelijk wilden Caspar en zijn collega’s een geslepen diamant op sterkte uit proberen en dat is heel netjes gelukt, zij hadden echter nooit verwacht dat het na honderd jaar nog eens door een Lanfermeijer gelezen zou worden, dan had er wel een groet bij gestaan.
Caspar Hendrik is in 1902 gehuwd met Johanna Catharina Meijer welke is geboren op 13 Mei 1876 maar uit dit huwelijk kwamen geen kinderen. Na Caspar Hendrik in 1851 werd Hendrik Willem geboren op 26 Febr. 1854 en die is nadat hij als steendrukker gewerkt had, van 1874 tot 1876 als loteling in militaire dienst geweest.
In Maart 1876 is hij na zijn verplichte diensttijd net als zijn broer Caspar bij het Koloniaal Werfdepot voor zes jaren ingedeeld en bij de Koloniale Troepen in gedeeld en naar Oost Indië vertrokken en is daar tot 1890 gebleven als fuselier. Hij heeft vele eretekenen ontvangen v.w. krijgsverrichtingen op Atjeh, hij was echter ook behept met een verminderde gezichtsscherpte.
Hij is in 1892 met Elisabeth Maria Denslagen gehuwd, de weduwe van Philippus Kroes, deze hadden twee kinderen Elisabeth Maria en Evert welke dikwijls onder de naam Lanfermeijer genoteerd werden, maar wel onder de naam Kroes gehuwd zijn… Samen hadden Willem en Elisabeth vijf kinderen waarvan de oudste, Caspar Hendrik voor de voortzetting van de familietak gezorgd heeft, want verder waren er drie dochters en een zoontje die niet ouder geworden is dan een half jaar.
Voor zijn militaire gegevens moest ik ook weer naar den Haag naar het Rijks Archief. Op een moment wilde ik enkele inlichtingen hebben en ging daarvoor naar de daarvoor bestemde balie en noemde mijn naam en wilde mijn vraag stellen. De dame die mij hielp keek verbaast en was blij mij te zien, want zij had iets voor mij bewaard. Wat er gebeurd was tijdens mijn vorige bezoek betreffende mijn Archief nummer was in haar gedachten gebleven, Lanfermeijer is wel een aparte naam dat heb ik vele malen gemerkt. Uit een lade haalde zij een kopie van de volgende brief welke zij bij toeval gevonden had bij het zoeken naar iets anders en heeft deze voor mij apart gelegd tot ik weer terug zou komen, of zij had hem t.z.t. naar mij verstuurd, heel vriendelijk van haar.
Brief aan de Minister van Marine en Koloniën
van Z.H. de Koning der Nederlanden.
Jan Harmen Lanfermeijer zoon van Jan Harmen en Elisabeth Kuneman geboren te Amsterdam is de 16 Mei 1827 vrijwillig in dienst getreden bij zijner Majesteits Koloniale troepen en met Rijks Schip Kortenaar in dat zelfde jaar naar Java vertrokken. De Jongeling thans in de Loting voor de Nationale Militie moetende loten, zoo verzoeke ik Uwe Excellentie, een Bewijs volgens de Wet op de Militie tegen den 2de December eerstkomende, te willen doen toekomen aan onderstaand adres.
In nederig vertrouwen heb ik de Eer mij te noemen met alle Eerbied.
Uwer Excellenties D. Wilgeh. Dienaar P/o G.W. Boekhold
adres Aan Zijne Excellentie den Heere Jan Harmen Lanfermeijer Minister voor Marine in de Hazenstraat 15 en Koloniën Amsterdam van Z.H. de Konimg der Nederlanden te s,Gravenhage
Jan Harmen was dus de eerste Lanfermeijer geboren in Nederland op 2 Juni 1810 en is op 15 Aug. 1871 ongehuwd gestorven en had dus geen nageslacht.Bij nader onderzoek bleek dat zijn Vader Johan Herman Lanvermeier vanuit Holte nabij Osnabrück in Duitsland in 1806 naar Amsterdam vertrok en daar was gaan wonen en werken. Om te beginnen ging hij werken bij de Keizerlijke tabaksfabrieken als tabakswerker. In 1820 was hij werkman en in 1823 was hij sjouwerman. In 1825 was hij winkelier in de Hazenstraat. Hij trouwde op 24 April 1807 met Catharina Elsebeen Brink geboren in Amsterdam op 20 December 1778. Maar deze stief op 23 Augustus 1807 dus vier maanden na hun huwelijk. Hij was lidmaat sinds 6 Januari 1808 van de Ev. Luth. Kerk aangenomen bij Drs. C.H. Ebersbach. In 1809 trouwde hij met Elisabeth Kuneman geboren in Amsterdam op 17 April 1789 en uit dat huwelijk zijn acht kinderen geboren in Amsterdam.
Dat waren dus de volgende kinderen: eerst de reeds genoemde Jan Harmen, dan Hendrik Willem geboren op 26 September 1813, overleden op 21 Juli 1883 en gehuwd geweest met Geertruy Alizee en waarvan hij 6 kinderen kreeg, na de dood van Geertruy op 1 Jan 1851 is hij gehuwd met Sophia Rutgers waarvan hij 9 kinderen kreeg, dus totaal 15 kinderen. Toen werd Catharina Elisabeth geboren op 19 Januari 1817. En Anna Maria geboren op 25 Maart 1820 na 21 jaar overleden in 1841 Caspar Hendrik geboren op 1 Januari 1823, overleden op 2 Juni 1889 en gehuwd geweest met Margaretha de Vend waarvan hij 7 kinderen kreeg. Een dood geboren kind op 17 Maart 1825. Mathijs geboren op 15 Mei 1826 na 14 jaar overleden in 1841 een maand na zijn zuster Anna Maria, beide aan tuberculose. En als laatste Theodora geb. op 23 Juli 1829. Hendrik en Caspar hebben dus alleen voor het nageslacht gezorgd.
Bij de bijlagen bij het huwelijk van Hendrik Willem en Geertruy Alizee was een formulier met de volgende inhoud:
10e AFDELING INFANTERIE
Wordt gepermitteerd aan Hendrik Willem Lanfermeijer Flankeur bij de 1e Kompagnie 5e Bataillon van de ligting van 1832 om zich in het HUWELIJK te mogen begeven, met Geertruida Allisee. Ingevolge’s Konings Rescript van den 18′ February 1837 No 133
Legerplaats bij Rijen den 24 July 1839
De Luitenant Kolonel kommanderende de Afdeling
Twiby.
N.B. Het Gemeente Bestuur wordt verzocht om na het voltrekken van dit HUWELIJK hiervan aan het Korps kennis te willen geven.
Het woord Flankeur was slordig geschreven als Slankeur, dit heeft mij veel moeite gekost om dit te ontdekken wat dit voor een persoon was. In de stadsbibliotheek hier ter plaatse was iemand die dit in een zeer oud woordenboek vond en iets van oude militaire rangen en standen wist. Het woord is ontleend aan het franse flanquer, militair die als verkenner ter zijde van de troep marcheert. De flankeurs droegen groene epauletten, gedroeg een Flankeur zich slecht, dan werd hij gedegradeerd tot Fuselier en werd naar een center-kompagnie teruggestuurd.
De flankeurs vormden de lichte infanterie van een bataljon, soldaten te voet die, naast hun gewone taak als infanteristen ook geoefend waren in speciale taken. Zo werden ze vaak vooruit gezonden in veldslagen om de flank van andere eenheden te dekken (vandaar de benaming flankeurs), voerden ze verkenningen uit en probeerden de vijandelijke eenheden te ontregelen door hun officieren, tamboers en vaandeldragers uit te schakelen.
Zo kon de strategie van de tegenstander gesaboteerd worden omdat er verwarring in het vijandelijke leger werd veroorzaakt. Ook konden de flankeurs onbedoelde aanvallen uitlokken waardoor de vijandelijke slagorde werd verbroken.
Bron: Wikipedia