Met piepende remmen, een grote rooksliert uitstotend, stopt de stoomtram bij de halte, de conducteur en de machinist stappen uit en verdwijnen in het statige station, dat als een oase is opgedoemd na kilometers weiland en bossen. De meeste reizigers weten wat er te gebeuren staat. Allereerst gaat het tweetal een kleine hartversterking of een kopje koffie drinken. Enkele reizigers volgen het voorbeeld en gaan op de veranda zitten.
Dit tafereel speelde zich jaren geleden honderden keren af in Laag-Keppel. Het station was hotel de “Gouden Leeuw”. Ja, dat waren nog eens tijden. Als een chauffeur van de GTW het tegenwoordig in hoofd zou halen om even een borrel te gaan drinken in de “Gouden Leeuw”, dan zou de boot aan zijn en de passagiers zouden het niet nemen. Trouwens ook de directie zou er zeer zeker niet mee instemmen. Van de bovenomschreven situatie is slechts de Gouden Leeuw overgebleven De tram is verdwenen en ook de gemoedelijke sfeer is niet meer te vinden op de wegen. Dat deze sfeer in de Gouden Leeuw zelf goed bewaard is, zal een ieder, die er wel eens geweest is, kunnen beamen.
Meer dan tweehonderd jaar staat het hotel al in het hartje van het landelijke dorp Laag-Keppel, dat sinds jaar en dag wordt doorsneden door de weg, die de Achterhoek verbindt met de Gelderse hoofdstad Arnhem. Wij schrijven meer dan tweehonderd jaar, want hoe we ook zochten, het is ons niet gelukt de juiste datum te achterhalen, waarop hier het aller-allereerste glaasje bier uit het vat stroomde. Zeker is, dat op 1 mei 1769 de herberg “De vergulde Leeuw” te Laag-Keppel door de heer van Keppel werd verpacht aan Godart van der Linde, die een huur van ƒ 85,- per jaar moest betalen. Deze datum was terug te vinden in een pachtboek, dat begon in 1764. Vast staat dus, dat op één mei van het volgend jaar het tweede eeuw feest van de “Vergulde (Gouden) Leeuw” kan worden gevierd.
Godart van der Linde bleef tot 1799 pachter en werd met ingang van 1 mei 1799 opgevolgd door Gerrit Kets. Hiermede deed een naam zijn intrede in de annalen van het hotel, die jarenlang nauw gelieerd is geweest met de Gouden Leeuw. Men spreekt zelfs nu nog wel eens van „De Kets”. Het allereerste pachtboekje van Gerrit Kets werd afgesloten met de zin: “Hebben op ons genomen om van heden af te onderhouden de windwervels van de vensters en de slooten aan de deuren. Keppe, den 17 Junij 1847″.
De ondertekening was van diens zoon A. Kets. Deze moest in die tijd 260 gulden voor „het logement de Gouden Leeuw” betalen. Daar kwam dan nog bij bouw- en weiland, zodat de Ketsen genoteerd stonden voor ƒ 485,50. In 1883 betaalde de familie Kets ƒ 200 per halfjaar aan huishuur. Toen werd voor het eerst een zegel het pachtboekje geplakt. De heer A. Kets werd weer opgevolgd door zijn zoon G. W. Kets, die op zijn beurt het hotel overdeed aan zijn zoon Gerrit. De laatste leefde in onze eeuw en kocht het hotel in 1943 van de Van Pallandts. Hij stierf in 1955 op nog jeugdige leeftijd. Zijn vrouw beheerde het hotel nog 3 jaar, maar zag toen in dat deze taak op den duur te veel van haar zou vergen. In november 1959 deed de heer Dirk Radstaake, een geboren en getogen Winterswijker, zijn intrede als nieuwe eigenaar.
Tegenover het trotsche kasteel ligt in ditzelfde plaatsje het Hotel „De Gouden Leeuw”. Een Hotel, dat geheel is vergroeid met de sfeer van de omgeving, maar toch ook een Hotel, dat alles bieden kan, wat U wenscht. Kamers met stroomend water, centrale verwarming, gezellige zitjes, een mooi terras met uitzicht op kasteel, park en de Oude IJssel en .., een prima keuken, waar nog alle moeite wordt gedaan om het U binnen de grenzen van het thans redelijkerwijze mogelijke naar den zin te maken. Van Hotel „De Gouden Leeuw’ te Laag Koppel kan gezegd worden, dat het èèn van de adressen is waar U ieder jaar met genoegen opnieuw naar toe zoudt willen gaan. Zoowel wanneer U wandel- en fietstochten maakt, als op de oogenblikken dat U in het Hotel bent, zult U altijd weer moeten erkennen dat U zich in de omgeving zoowel als in het Hotel „thuis” voelt.”
Het bovenstaande lazen wij in een oude folder, die de heer D. Radstaake. de huidige eigenaar van Hotel de Gouden Leeuw voor ons had opgediept tussen de oude papieren, alle stille getuigen van een glorieus verleden. De reden, waarom de heer Radstaake voor ons tussen de papieren dook was het feit., dat volgend jaar om precies te zijn op 1 mei 1909 – het 200 jaar geleden zal zijn, dat Laag-Keppel zijn „Gouden Leeuw” heeft gekregen.
Ook van vroeger weet mevrouw De Jong zich nog wel het een en ander te herinneren. „Als er een koetsje langskwam, namen alle mensen de pet af, „want je kon nooit weten, wie er in zat.
Als de baas van de Gouden Leeuw op reis ging, dan werd er in de kerk gebeden voor een behouden thuiskomst. In de oorlog heeft Gerrit diverse malen een bekeuring gekregen voor clandestien kaas verkopen. „Uit die tijd dateert ook het verhaal over „de brand”. Op de balkonkamer sliepen vijf meisjes. Op een gegeven moment klinkt een vreselijk gegil en wordt geschreeuwd: „brand . … brand”. We renden naar de trap en konden de bovenste treden al niet meer zien van de rook. Iedereen moest van de kamers (…. ja, mij lieten ze liggen, zegt juffrouw Aenne” …). In de gekste gewaden zag je de mensen naar beneden rennen. Later konden we ons er wel dood om lachen. Gerrit rende naar boven om de brand te blussen maar kon nergens vuur ontdekken. Wat was er nu gebeurd?
Enkele kwajongens, die op een andere kamer sliepen, hadden van een closetrol een rookbom gemaakt en die op de meisjeskamer in de wasbak gegooid. Het heeft dagen geduurd, alvorens de rooklucht een beetje weggetrokken was”, vertelt mevrouw De Jong. Gerrit, die het orgel van de kerk bespeelde, heeft de andere dag een mars gespeeld in de kerk. Hij had vuurrode ogen en kon bijna niet zien. In de oorlog moesten we de jenever zelf halen op de fiets. Regelmatig fietsten we daarom naar Zutphen, waar we bij Mispelblom en Vester onze voorraad aanvulden. Onderweg gingen we dan bij „De Bremer” aan en bestelden jenever, die ze natuurlijk niet hadden. We maakten dan onze eigen flessen open en spraken de voorraad aan. Ook de waard dronk er dan een van ons mee.
Voor de oorlog was De Gouden Leeuw een familiehotel. Na de oorlog kwam het restaurant tot grote bloei. Het was een kleurig gezicht als bij zomerdag de gasten op de veranda zaten te eten. Als er feest was in Keppel dan stond tegenover de Gouden Leeuw een grote danstent, en was de schietvereniging Oldenkeppel in de weer. Deze vereniging heeft een speciale manier om nieuwe leden aan te nemen. Men doet dat met bonen! Ieder lid krijgt een witte en een bruine boon. Werden alleen maar witte bonen opgehaald, dan was het adspirant-lid aangenomen. Owee als er een bruine tussen zat, dan kon hij wel naar huis gaan.
Hoewel in de Gouden Leeuw de tijd natuurlijk niet stilgestaan heeft en de invloeden van de 20e eeuw zijn terug te vinden is toch de ouderwetse gemoedelijke sfeer behouden. Kijken we alleen al naar het meubilair. In bijvoorbeeld de conversatiezaal lijkt het de laatste honderd jaar niet te zijn veranderd. Ook de gangen ademen de sfeer van lang vervlogen tijden. Diverse rekwisieten langs de wanden herinneren ons aan de jaren van de familie Kets. De kamers zijn echter gemoderniseerd en voorzien van douches. Met de komst van het echtpaar Radstaake – dat nu alweer negen jaar in Keppel woont – heeft de naam Kets dus voorgoed afscheid genomen van het hotel, waarin zovele geslachten hebben gewerkt. In de heer en mevrouw Radstaake heeft dit hotel echter nieuwe eigenaars gekregen. die het tot grote bloei brachten.
Over eten gesproken. De heer Radstaake liet ons een kookboek uit de 18e eeuw zien. Daaruit heeft hij diverse recepten overgenomen, die geserveerd worden in de Gouden Leeuw. Een daarvan luidde: Cantharellen met boerenham en peterselie, soep met schenkelvlees, ossetong in wijnsaus gestoofd, aardappelen en boontjes, bitterkoekjespudding met gebrande roomsaus en koffie na. Daarbij worden de wijnen Bernkasteler Riesling 1964 en Aloxe Corton 1957 geserveerd. Nooit gegeten, laat het u in hotel De Gouden Leeuw voorzetten. Men heeft er niet voor niets 200 jaren, ervaring ….. ;
Op 10 juni 1853 heeft ene meneer van West, reiziger van Kets, wijnkoper te Arnhem, een 1/2 fles roode wijn, voor ƒ 0,50, een glas bier van ƒ 0,05, 2 Eijeren en Twee broodjes voor ƒ 0,20 genuttigd. Voor het slapen betaalde hij inclusief morgen ontbijt ƒ 0,20 en alvorens te vertrekken dronk hij de andere morgen nog twee glazen Madera ad ƒ 0,20, zodat hij ƒ 1,75 moest betalen. Deze en andere rekeningen hangen, ingelijst en al op diverse kamers in hotel De Gouden Leeuw.
Op 10 september 1856 moest de heer I. F. V. Berhrns van Harlingen ƒ 73,10 betalen. Hij kreeg daarvoor een bruiloftsmaal voor 20 personen ad ƒ 3,50 per persoon, 4 glazen bier voor evenzoveel knechts, deze dronken ook nog twee flessen wijn op, hetgeen resp. ƒ 0,20 en ƒ 2,00 kostte. De bruidegom had waarschijnlijk een goede bui, want hij betaalde ook ƒ 0,90 voor de heer Boland van Dinsperlo en diens knecht en paard. Onderaan de rekening vinden we: „4 knechts waren voor eigen rekening, die moesten hun vertering zelfs betalen”. Voor 9 paarden, gras en stalgeld betaalde men in 1855 ƒ 1,80. De knecht moest voor eten en slapen ƒ 0,70 betalen.
Als men ziet dat de heer Engbergen van Angerlo, die trouwde met Mej. Rietveld van Doesburg voor hun bruiloftafel ƒ 79,25 moest betalen in 1856, dan blijkt wel hoe de prijzen zijn veranderd in de tijd, die ligt tussen toen en heden…